STATUTEN STICHTING DE PAEPERBUS
Heden, zestien november tweeduizend zeventien, verschenen voor mij, mr. ___ Marius Jozef Alphons Schijns, notaris te Heythuysen: ____________________ 1. de heer Egidius Johannes van Hulzen, wonende te 6015 AX Neeritter, __
gemeente Leudal, De Wal 54, geboren te Maarheeze op negen mei______ negentienhonderd zesenveertig, zich legitimerende met Nederlands______
BLAD – 1 –
paspoort nummer NX97CF8R6, afgegeven te Leudal op drie januari _____ tweeduizend veertien, gehuwd; __________________________________
2. de heer Josephus Hendrikus Maria Oda Truijen, wonende te 6015 AJ __ Neeritter, gemeente Leudal, Gasthuisstraat 1, geboren te Venray op _____ tweeëntwintig oktober negentienhonderd vierenveertig, zich legitimerende _ met Nederlands paspoort nummer NPC5659P4, afgegeven te Leudal op __ veertien februari tweeduizend dertien, gehuwd. ______________________
De comparanten verklaarden hierbij een stichting in het leven te roepen en ___ daarvoor de volgende statuten vast te stellen ___________________________
STATUTEN: ____________________________________________________ ARTIKEL 1 _____________________________________________________ Naam en zetel ___________________________________________________
1. De naam van de stichting is: Stichting de Paeperbus. ________________ 2. De stichting is gevestigd in de gemeente Leudal te Neeritter. ___________
ARTIKEL 2 _____________________________________________________ Doel ___________________________________________________________ 1. De stichting heeft als doel: ______________________________________
De stichting heeft tot doel de monumentale St. Lambertuskerk te Neeritter _
beschikbaar te maken en te laten zijn voor multifunctionele benutting. ____
Het streven is erop gericht om naast het gebruik ten behoeve van de (in __
aantal beperkte) erediensten, ontmoetingsplaats te zijn voor de sociale ___
contacten en activiteiten voor en door de verenigingen van de __________ gemeenschap Neeritter. ________________________________________
Op basis van een gebruiksovereenkomst wordt waar mogelijk de ruimte __ ook beschikbaar gesteld voor (culturele) regionale activiteiten___________
en het verrichten van al wat hiermee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn. ____________________________________________________
Tot dit doel behoort niet het doen van uitkeringen aan de oprichter of aan _
hen die deel uitmaken van organen van de stichting. __________________
- De stichting beoogt het algemeen nut. _____________________________
- De stichting heeft geen winstoogmerk. _____________________________
- De stichting tracht haar doel onder meer te bereiken: _________________
a. door dagelijkse openstelling van het kerkgebouw ter bezichtiging van _ het monumentaal pand met zijn historie. ________________________ Een vrijwillige bijdrage wordt op prijs gesteld. ____________________
b. door het houden van (orgel)concerten, exposities en lezingen. _______
c. door het organiseren van voorlichtings- en informatie bijeenkomsten, _
(jaar)vergaderingen en themadagen.___________________________
d. door start- en eindpunt te zijn van excursie bezoeken, wandel- en ____
fietstochten, culturele activiteiten. _____________________________
Voor bovenstaande activiteiten zal een beperkte bijdrage gevraagd ___ worden in de kosten. _______________________________________
e. door periodieke informatie aan de inwoners van Neeritter e.o. _______ 21702994.01 / MSC / 2
f. door het werven van fondsen. ________________________________ ARTIKEL 3 _____________________________________________________
Bestuur: samenstelling, benoeming, beloning, ontslag ____________________
Het bestuur stelt het aantal bestuurders vast.________________________
Een niet-voltallig bestuur behoudt zijn bevoegdheden._________________
Het bestuur kan uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een _____
penningmeester aanwijzen. Eén bestuurder kan meer van deze functies __ vervullen. ___________________________________________________
2. De bestuurders worden benoemd door het bestuur.___________________ In vacatures wordt zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen drie ____ maanden na het ontstaan ervan, voorzien.__________________________
3. Ten hoogste de helft van het aantal bestuurders mag met een andere ____ bestuurder een familieband hebben. Onder familieband wordt verstaan ___ bloed- of aanverwantschap tot en met de vierde graad en de hoedanigheid van echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel. ___________
4. Bestuurders worden benoemd voor een periode van maximaal vier jaar. __
Bestuurders treden af volgens een door het bestuur op te maken rooster. _
BLAD – 2 –
1. Het bestuur van de stichting bestaat uit drie of meer natuurlijke personen. _
Als een bestuurder zijn functie verliest voordat hij volgens het rooster_____
aftreedt, neemt zijn opvolger op het rooster de plaats in van zijn _________
voorganger. Een volgens rooster aftredende bestuurder is onmiddellijk ___ herbenoembaar. ______________________________________________
5. Alle bestuurders kunnen een vergoeding krijgen van de kosten die zij_____ redelijkerwijs hebben gemaakt in de uitoefening van hun functie. ________ De bestuurders ontvangen geen beloning voor hun werkzaamheden. _____
6. Een bestuurder kan worden geschorst door het bestuur. Na een schorsing
roept het bestuur een nieuwe vergadering bijeen, die wordt gehouden ____
binnen vier weken na de schorsing. In die vergadering wordt besloten of __
de schorsing wordt opgeheven, de schorsing wordt verlengd of de _______
betreffende bestuurder wordt ontslagen. Een schorsing kan in totaal nooit _ langer dan drie maanden duren.__________________________________
Voor een besluit tot schorsing of verlenging van de schorsing gelden extra
vereisten, die zijn opgenomen in artikel 6 lid 4. ______________________
Als geen nieuwe vergadering wordt gehouden binnen de hiervoor _______
vermelde vier weken, als de schorsing niet wordt verlengd in die ________
vergadering of als na verloop van drie maanden geen besluit tot ontslag is_ genomen, vervalt de schorsing. __________________________________
7. Een bestuurder verliest zijn functie: _______________________________ a. door zijn overlijden; ________________________________________
b. door zijn faillissement, door op hem van toepassing verklaren van de _
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of doordat hij surséance van betaling verkrijgt; _______________________________________
c. door zijn ondercuratelestelling of de onderbewindstelling van zijn _____ gehele vermogen; _________________________________________
d. door zijn vrijwillig aftreden; ___________________________________
e. door zijn ontslag door de rechtbank; ___________________________ f. door zijn ontslag gegeven door het bestuur, met inachtneming van de _ vereisten als opgenomen in artikel 6 lid 4; _______________________ g. door het verstrijken van de periode waarvoor hij is benoemd; ________ h. door een besluit van het bestuur, waarmee wordt geconstateerd dat __ een bestuurder niet (meer) voldoet aan de eis als vermeld in lid 3. ____
21702994.01 / MSC / 2
In dat geval eindigt de functie van de bestuurder die het laatst tot het _____
bestuur van de stichting is toegetreden met ingang van de datum vermeld _ in het besluit van het bestuur.____________________________________
ARTIKEL 4 _____________________________________________________
Bestuur: bijeenroeping, vergaderingen, besluitvorming____________________
BLAD – 3 –
1. Iedere bestuurder is bevoegd een vergadering van het bestuur bijeen te __ roepen. _____________________________________________________
2. De bijeenroeping van de vergaderingen van het bestuur vindt schriftelijk __
plaats, met inachtneming van een termijn van ten minste zeven dagen, de_
dag van bijeenroeping en die van de vergadering niet meegerekend, _____
onder opgave van de dag, het aanvangstijdstip en de plaats van de ______
vergadering en van de te behandelen onderwerpen (agenda). __________
De bestuurder die voor dit doel een adres aan de stichting bekend heeft __
gemaakt, kan tot de vergaderingen van het bestuur worden opgeroepen __
door een langs elektronische weg aan dat adres toegezonden leesbaar en reproduceerbaar bericht. _______________________________________
3. De vergaderingen van het bestuur worden gehouden op de plaats te _____
bepalen door degene die de vergadering bijeenroept. _________________
4. Als wordt gehandeld in strijd met enige bepaling van de twee vorige leden _
kan het bestuur niettemin rechtsgeldige besluiten nemen als alle ________
bestuurders in de vergadering aanwezig of vertegenwoordigd zijn. _______
5. Een bestuurder kan aan een andere bestuurder schriftelijk volmacht _____
verlenen om zich in de vergadering te laten vertegenwoordigen. Een _____
elektronisch vastgelegde volmacht geldt als een schriftelijke volmacht.____
Een bestuurder kan niet meer dan één medebestuurder in de vergadering _ vertegenwoordigen. ___________________________________________
6. Als het bestuur daartoe besluit, kunnen bestuurders hun vergaderrechten _
uitoefenen via een elektronisch communicatiemiddel. _________________
De bestuurder die op deze wijze aan de vergadering deelneemt, moet ____
minimaal via het elektronisch communicatiemiddel: ___________________ – kunnen worden geïdentificeerd; _______________________________
– rechtstreeks kunnen kennisnemen van de beraadslagingen in de_____
vergaderingen en in de vergadering het woord kunnen voeren; ______
– het stemrecht kunnen uitoefenen. _____________________________
Het bestuur kan verdere voorwaarden stellen aan het gebruik van het ____
elektronisch communicatiemiddel. Als verdere voorwaarden worden______
gesteld, worden deze bij de oproeping tot de vergadering bekend________ gemaakt. ____________________________________________________
De bestuurder die via een elektronisch communicatiemiddel aan een _____
vergadering deelneemt, geldt als in de vergadering aanwezig. __________
7. In de vergaderingen van het bestuur heeft iedere bestuurder één stem. ___
Voor zover in deze statuten geen grotere meerderheid is voorgeschreven,_
worden de besluiten door het bestuur genomen met volstrekte __________
meerderheid van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin ten _
minste de helft van de bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd is._____
Bij staking van stemmen over zaken is het voorstel verworpen. Staken de _
stemmen bij een stemming over de benoeming van personen, dan beslist _ het lot.______________________________________________________
8. Als voor het nemen van een besluit wordt vereist dat een bepaald aantal __ bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd is en dit aantal niet bij de _____ vergadering aanwezig of vertegenwoordigd was, wordt een nieuwe ______
21702994.01 / MSC / 2
vergadering bijeengeroepen waarin het betreffende besluit opnieuw aan __ de orde wordt gesteld. _________________________________________
Die vergadering moet worden gehouden niet eerder dan drie en niet later _
dan zes weken na de eerste vergadering. __________________________
In de nieuwe vergadering kan het betreffende besluit dan worden________
genomen ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde _________
bestuurders, met ten minste de voor dat besluit voorgeschreven_________ meerderheid van stemmen. _____________________________________
ARTIKEL 5 _____________________________________________________
Bestuur: leiding van de vergaderingen, notulen, besluitvorming buiten________ vergadering _____________________________________________________
BLAD – 4 –
1. De voorzitter leidt de vergaderingen van het bestuur. Bij zijn afwezigheid __
voorziet de vergadering zelf in haar leiding. _________________________
2. De voorzitter van de vergadering bepaalt de wijze waarop de stemmingen _
in de vergaderingen worden gehouden. ____________________________
3. Het in de vergadering uitgesproken oordeel van de voorzitter van de _____
vergadering over de uitslag van een stemming is beslissend. ___________
Hetzelfde geldt voor de inhoud van een genomen besluit, voor zover werd _
gestemd over een niet schriftelijk vastgelegd voorstel. Wordt onmiddellijk__
na het uitspreken van het oordeel van de voorzitter de juistheid daarvan __
betwist, dan vindt een nieuwe stemming plaats, als de meerderheid van __
de vergadering of, als de oorspronkelijke stemming niet hoofdelijk of _____
schriftelijk plaatsvond, een stemgerechtigde aanwezige dit verlangt. Door _
deze nieuwe stemming vervallen de rechtsgevolgen van de ____________ oorspronkelijke stemming. ______________________________________
4. Van het verhandelde in de vergaderingen van het bestuur worden notulen _
gehouden door de daartoe door de voorzitter van de vergadering ________ aangewezen persoon. _________________________________________
De notulen worden – nadat zij zijn vastgesteld – door de voorzitter en de___
notulist van de vergadering ondertekend.___________________________
5. Het bestuur kan ook op andere wijze dan in een vergadering besluiten____
nemen, als alle bestuurders schriftelijk hun stem uitbrengen. ___________
Een besluit is dan genomen als de vereiste meerderheid van de_________
bestuurders zich vóór het voorstel heeft verklaard. ___________________
Onder een schriftelijke verklaring wordt mede begrepen een langs _______
elektronische weg toegezonden leesbaar en reproduceerbaar bericht, aan_
het adres dat het bestuur voor dit doel heeft vastgesteld en aan alle ______ bestuurders bekend heeft gemaakt. _______________________________
Van elk besluit dat buiten vergadering wordt genomen, wordt mededeling _ gedaan in de eerstvolgende vergadering. Deze mededeling wordt in de ___
notulen van die vergadering vermeld en de uitgebrachte stemmen worden _ bij deze notulen gevoegd._______________________________________
ARTIKEL 6 _____________________________________________________ Bestuur: taken en bevoegdheden ____________________________________
1. Het bestuur is belast met het besturen van de stichting. _______________ Iedere bestuurder is tegenover de stichting verplicht tot een behoorlijke ___ vervulling van de hem opgedragen taak. ___________________________ Een bestuurder vermijdt elke vorm en schijn van persoonlijke bevoordeling of belangenverstrengeling tussen hem en de stichting. ________________ Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de stichting en van alles met betrekking tot de werkzaamheden van de stichting, naar de_____
21702994.01 / MSC / 2
eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een ___
administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en _
andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat op ieder _____
moment de rechten en verplichtingen van de stichting kunnen worden ____ gekend. _____________________________________________________
Het bestuur is verplicht de bedoelde boeken, bescheiden en andere______
gegevensdragers gedurende zeven jaren te bewaren._________________
2. Het bestuur is bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten _
tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen en tot het _
aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of _______
hoofdelijk schuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich __
tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt. ___________
3. Erfstellingen mogen alleen onder het voorrecht van boedelbeschrijving ___ worden aanvaard. _____________________________________________
4. Een besluit van het bestuur: _____________________________________
– tot schorsing of verlenging van schorsing van een bestuurder; of _____
– tot ontslag van een bestuurder; of _____________________________
– inhoudende constatering dat een bestuurder niet meer voldoet aan de eis vermeld in artikel 3 lid 3;__________________________________
wordt genomen met een meerderheid van ten minste twee/derde van de __
uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin ten minste de helft van __
de bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd is. ____________________
De betreffende bestuurder wordt daarbij niet meegeteld voor de bepaling__
hoeveel bestuurders in de vergadering aanwezig moeten zijn en het aantal
bestuurders dat benodigd is om het besluit te nemen. Het besluit kan_____
echter nooit worden genomen door een enkele bestuurder._____________
De betreffende bestuurder wordt steeds in de gelegenheid gesteld zich te _
verantwoorden in een vergadering waarin deze besluiten tot schorsing of__
ontslag van hem besproken worden en hij kan zich daarin door een ______ raadsman doen bijstaan. _______________________________________
5. Een besluit van het bestuur tot: __________________________________ – statutenwijziging; __________________________________________ – fusie; ___________________________________________________
– splitsing in de zin van titel 7 van Boek 2 Burgerlijk Wetboek;_________
– omzetting van de stichting in een andere rechtsvorm; of ____________ – ontbinding van de stichting; __________________________________
wordt genomen met een meerderheid van ten minste twee/derde van de __
uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin ten minste de helft van __
de bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd is. ____________________ 6. Een besluit van het bestuur tot: __________________________________
– het verrichten van rechtshandelingen als bedoeld in artikel 6 lid 2; ____
– het verlenen van een doorlopende volmacht als bedoeld in artikel 7 lid 4; ______________________________________________________
– het vaststellen, wijzigen of intrekken van een reglement als bedoeld in artikel 9; _________________________________________________
– het vaststellen of wijzigen van een beleidsplan;___________________ wordt genomen met een meerderheid van ten minste twee/derde van de __ uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin ten minste de helft van __ de bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd is. ____________________
7. Het bestuur stelt een beleidsplan vast en actualiseert dit beleidsplan _____ periodiek. Het beleidsplan geeft inzicht in de door de stichting te verrichten
21702994.01 / MSC / 2
BLAD – 5 –
werkzaamheden, de wijze van werving van gelden, het beheer van het ___
vermogen van de stichting en de besteding daarvan.__________________ 8. Het bestuur zorgt ervoor dat: ____________________________________
– er niet meer vermogen wordt aangehouden door de stichting dan ____ nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden ten ___ behoeve van het doel van de stichting; en _______________________
– de kosten van werving van gelden en de beheerkosten van de_______
stichting in redelijke verhouding staan tot de besteding ten behoeve __ van het doel van de stichting._________________________________
9. Het bestuur zorgt ervoor dat de administratie van de instelling zodanig is __
ingericht, dat daaruit duidelijk blijkt de aard en omvang van: ____________
– de onkostenvergoedingen die toekomen aan de afzonderlijke _______ bestuurders; ______________________________________________
– de kosten die zijn gemaakt voor de werving van gelden en voor het ___
beheer van de stichting en de aard en omvang van andere uitgaven __ van de stichting; ___________________________________________
- – de inkomsten van de stichting; ________________________________
- – het vermogen van de stichting. _______________________________ ARTIKEL 7 _____________________________________________________ Bestuur: vertegenwoordiging________________________________________
BLAD – 6 –
1. Het bestuur vertegenwoordigt de stichting.__________________________ De stichting kan niet rechtsgeldig worden vertegenwoordigd bij__________ handelingen die in strijd met het bepaalde in artikel 6 lid 2 worden verricht.
2. De vertegenwoordigingsbevoegdheid komt bovendien toe aan twee ______ gezamenlijk handelende bestuurders, van wie ten minste één de ________ voorzitter, de secretaris of de penningmeester moet zijn._______________
3. De in beide vorige leden van dit artikel opgenomen bevoegdheid van het __
bestuur en bestuurders tot vertegenwoordiging van de stichting bestaat ___
ook als tussen de stichting en een of meer bestuurders een tegenstrijdig __ belang bestaat. _______________________________________________
4. Het bestuur kan besluiten tot het verlenen van incidentele dan wel _______
doorlopende volmacht aan een of meer bestuurders en/of aan anderen,___
zowel samen als afzonderlijk, om de stichting binnen de grenzen van die __ volmacht te vertegenwoordigen. __________________________________
ARTIKEL 8 _____________________________________________________ Boekjaar; verslaggeving ___________________________________________
1. Het boekjaar van de stichting is gelijk aan het kalenderjaar. ____________
2. Het bestuur is verplicht jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het ___
boekjaar de balans en de staat van baten en lasten van de stichting op te _ maken en op papier te stellen. ___________________________________
De penningmeester zendt deze stukken vóór het einde van de in de______
voorgaande zin bedoelde termijn aan alle bestuurders. ________________
Het bestuur maakt een jaarrekening en een jaarverslag op als bedoeld in _
artikel 2:300 Burgerlijk Wetboek als dat op grond van de wet verplicht is. __
In dat geval legt het bestuur een exemplaar daarvan voor het bestuur ter __
inzage op het kantoor van de stichting met de op grond van de wet toe te _ voegen gegevens. ____________________________________________
3. Het bestuur laat de stukken onderzoeken door een door hem aan te _____ wijzen accountant als bedoeld in artikel 2:393 lid 1 Burgerlijk Wetboek. ___ Deze accountant brengt over zijn onderzoek verslag uit aan het bestuur. __ Hij geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in een verklaring over de_____
21702994.01 / MSC / 2
getrouwheid van de stukken. ____________________________________
Als de wet dat toestaat kan het bestuur besluiten dit onderzoek _________
achterwege te laten of dit onderzoek te laten verrichten door een andere __ deskundige. _________________________________________________
4. De balans en de staat van baten en lasten van de stichting of de ________
jaarrekening wordt vastgesteld door het bestuur binnen een maand na het_
opmaken van de stukken als bedoeld in lid 2. _______________________
De vastgestelde stukken worden ondertekend door alle bestuurders. Als __
een handtekening van een van hen ontbreekt wordt de reden daarvan op _ de stukken vermeld. ___________________________________________
5. De in lid 2 vermelde termijn kan door het bestuur worden verlengd met ten
hoogste vijf maanden op grond van bijzondere omstandigheden. ________ ARTIKEL 9 _____________________________________________________
Reglementen ____________________________________________________
BLAD – 7 –
1. Het bestuur kan een of meer reglementen vaststellen. In een reglement___
worden regels of nadere regels opgenomen, die het bestuur nodig acht ___
voor de uitvoering van zijn taak. Een reglement mag nooit in strijd zijn met _ de statuten of de wet. __________________________________________
Het bestuur kan elk door hem gemaakt reglement wijzigen en ook _______ intrekken. ___________________________________________________
2. Een reglement wordt schriftelijk vastgelegd met vermelding van de dag ___
waarop het van kracht wordt. Deze datum kan niet zijn gelegen vóór de ___
datum waarop het besluit werd genomen. __________________________ ARTIKEL 10 ____________________________________________________
Statutenwijziging _________________________________________________
1. Het bestuur is bevoegd de statuten te wijzigen. ______________________
2. Het besluit tot statutenwijziging kan slechts worden genomen ___________
overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 lid 5. _______________________
3. Als een voorstel tot wijziging van de statuten wordt gedaan, moet dat_____
vooraf, bij de oproeping tot de betreffende vergadering, worden vermeld. __
De woordelijke tekst van de voorgestelde wijziging moet bij die oproeping _ worden gevoegd. _____________________________________________
De termijn van de oproeping bedraagt in dit geval ten minste twee weken. _
4. Een statutenwijziging treedt in werking op het door het bestuur bepaalde __
tijdstip, maar niet eerder dan nadat daarvan een notariële akte is ________ opgemaakt. __________________________________________________
Iedere bestuurder is bevoegd deze akte te laten verlijden.______________ Het bestuur kan een of meer bestuurders en/of anderen, zowel _________
gezamenlijk als afzonderlijk, machtigen de akte van statutenwijziging te ___ laten verlijden.________________________________________________
ARTIKEL 11 ____________________________________________________ Fusie; splitsing; omzetting __________________________________________
Op een besluit van het bestuur tot fusie of splitsing in de zin van titel 7 van ____
Boek 2 Burgerlijk Wetboek en op een besluit van het bestuur tot omzetting van
de stichting in een andere rechtsvorm overeenkomstig artikel 2:18 Burgerlijk __
Wetboek, is het bepaalde in de leden 1, 2 en 3 van het vorige artikel zoveel ___
mogelijk van overeenkomstige toepassing, onverminderd de eisen van de wet. ARTIKEL 12 ____________________________________________________
Ontbinding ______________________________________________________
1. Het bestuur is bevoegd de stichting te ontbinden. ____________________ Op het besluit tot ontbinding is het bepaalde in artikel 10, leden 2 en 3 zo _
21702994.01 / MSC / 2
veel mogelijk van overeenkomstige toepassing.______________________ 2. Het bestuur stelt bij zijn besluit tot ontbinding de bestemming vast van een
eventueel batig saldo. Deze bestemming moet in overeenstemming zijn___
met het doel van de stichting. Het batig saldo wordt besteed ten behoeve _
van een algemeen nut beogende instelling met een gelijksoortige________
doelstelling of van een buitenlandse instelling die uitsluitend of nagenoeg _
uitsluitend het algemeen nut beoogt en die een soortgelijke doelstelling ___heeft._______________________________________________________
3. Als de stichting op het tijdstip van haar ontbinding geen baten meer heeft, _
houdt zij op te bestaan. In dat geval doet het bestuur daarvan opgave aan _ het handelsregister. ___________________________________________
4. De boeken en stukken van de ontbonden stichting blijven gedurende _____
zeven jaren nadat de stichting heeft opgehouden te bestaan onder_______
bewaring van de door het bestuur bij het besluit tot ontbinding __________
aangewezen persoon. Binnen acht dagen na het ingaan van zijn ________
bewaarplicht moet de aangewezen bewaarder zijn naam en adres _______ opgeven aan het handelsregister._________________________________
5. De stichting wordt bovendien ontbonden door: _______________________
– insolventie nadat de stichting in staat van faillissement is verklaard of _
door opheffing van het faillissement wegens de toestand van de _____ boedel; __________________________________________________
– een daartoe strekkende rechterlijke uitspraak in de bij de wet________ genoemde gevallen.________________________________________
ARTIKEL 13 ____________________________________________________ Vereffening _____________________________________________________
BLAD – 8 –
1. Het bestuur is belast met de vereffening van het vermogen van de _______
stichting, voor zover bij het ontbindingsbesluit geen andere vereffenaar(s) _ is (zijn) aangewezen. __________________________________________
2. Na het besluit tot ontbinding bevindt de stichting zich in liquidatie.________ De stichting blijft na haar ontbinding voortbestaan als en voor zover dit ___ voor de vereffening van haar vermogen nodig is. _____________________ Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van de statuten voor ____ zoveel mogelijk en nodig van kracht. ______________________________ In stukken en aankondigingen die van de stichting uitgaan, moet “in______ liquidatie” aan de naam van de stichting worden toegevoegd. ___________
3. Een batig saldo na vereffening krijgt een bestemming zoals vastgesteld bij
het ontbindingsbesluit, of bij het ontbreken daarvan, door de____________
vereffenaar(s) met inachtneming van het bepaalde in artikel 12 lid 2. _____
De vereffening eindigt op het tijdstip waarop geen aan de vereffenaars ___ bekende baten meer aanwezig zijn. _______________________________
De stichting houdt bij vereffening op te bestaan op het tijdstip waarop de __
vereffening eindigt. De vereffenaars doen daarvan opgave aan het_______ handelsregister. ______________________________________________
SLOTVERKLARINGEN ___________________________________________ De verschenen personen verklaarden ten slotte: ________________________
Eerste bestuur ___________________________________________________
Het eerste bestuur bestaat uit drie bestuurders. _________________________
Voor de eerste maal worden tot bestuurder benoemd: ____________________
1. de heer Josephus Hendrikus Maria Oda Truijen, voornoemd: als ________ voorzitter; ___________________________________________________
2. de heer Egidius Johannes van Hulzen, voornoemd: als ________________ 21702994.01 / MSC / 2
secretaris/penningmeester;______________________________________
3. mevrouw Anna Leonarda Henrica Roeven, geboren te Sevenum op ______
zevenentwintig juli negentienhonderd vijfenzestig: als bestuurder.________ Eerste boekjaar __________________________________________________
Het eerste boekjaar van de stichting eindigt op eenendertig december _______ tweeduizend achttien. _____________________________________________
WAARVAN AKTE in minuut is verleden te Heythuysen, op de datum in het ___ hoofd van deze akte vermeld. _______________________________________
De verschenen personen zijn mij, notaris, bekend en van hun identiteit is _____ gebleken uit gemelde documenten.___________________________________
De zakelijke inhoud van de akte is aan hen opgegeven en toegelicht. De _____ verschenen personen hebben eenparig verklaard op volledige voorlezing van _ de akte geen prijs te stellen, van de inhoud van de akte tijdig te hebben kennis genomen, daarmee in te stemmen en te zijn gewezen op de gevolgen, die ____ voor partijen uit de inhoud van de akte voortvloeien.______________________ Vervolgens is deze akte na beperkte voorlezing onmiddellijk eerst door de ____ verschenen personen en daarna door mij, notaris, ondertekend. ____________ Volgt ondertekening.
VOOR AFSCHRIFT
BLAD – 9 –
21702994.01 / MSC / 2